Een interessant artikel uit De Standaard van 30 april 2020
Suske en Wiske kunnen ons nu even niet helpen
We zitten met een heldenprobleem, stelt Tom Hannes vast. En dat heeft iets te maken met de striphelden met wie veel volwassenen opgroeiden.
Tom hannes
Schrijver en filosoof.
Vorige week maakte ik ’s ochtends een praatje met een buur op straat. Op zijn brievenbus prijkt een oude versie van de Vlaamse Leeuw en op zijn voordeur kleven stickers met de klassieke slogans. We weten weinig van elkaar, maar ik vermoed dat hij wel aanvoelt dat we politiek van mening verschillen. Dat weerhoudt ons er niet van hoffelijke buren te zijn. Ik vroeg hem hoe het hem afging, ‘zo met de corona en al’. Hij trok zijn schouders op: ‘Ik ben geen 71 geworden om mij te laten vertellen wat ik mag doen en wat niet.’
Stoer en uitdagend eigengereid. Zo ken ik hem. Toch blijft het me verrassen: waarom voelen Vlaamse fans van de meest autoritaire politici zich zo snel betutteld door zinnige regels? Hoe rijmen ze dat?
Die spanning definieert het hele conservatief-nationalistisch-rechtse blok. Enerzijds pleit het voor het herstel van onze gemeenschapszin. Terecht. Al te lang zetten we in op het individu en het individu alleen. Zingeving kunnen we nog nauwelijks anders uitdrukken dan als het navolgen van mijn passie, mijn carrière, mijn dit, mijn dat. Dat gemijn drukt op onze individuele schouders, holt ons samenhorigheidsgevoel uit en verknoeit de planeet.
Maar anderzijds voeren dezelfde anti--individualistische figuren een vlammend antigemeenschappelijk beleid. Ze ijveren voor een verbindende Vlaamse canon, maar de Vlaamse Leeuw regeert volgens de wet van de jungle. Met zichtbaar genoegen klauwt hij alles aan flarden wat met maatschappelijke zorg te maken heeft. Hoe rijm je dat? En hoe komt het dat mensen dat pikken? Ik heb het mijn buur niet gevraagd. Ik had dat misschien wel moeten doen. Maar ik vermoed dat ons goede nabuurschap dat soort discretie vereist.
Sympathieke vrienden
Mijn buur, een beter causeur dan ik, doorbrak de stilte van mijn gepeins. ‘Moeten uw kleine mannen mijn oude Suske en Wiskes niet hebben? Ik ben aan het opruimen thuis.’ Zo ken ik hem ook: sympathiek op de meest verrassende momenten. Ik nam zijn albums dankbaar aan. De bibliotheek is gesloten en we kunnen nauwelijks volgen met de aanvoer van leesvoer voor de kinderen. Zo gebeurde het dus dat, terwijl ik even later zelf even snel door de oude albums bladerde, Suske en Wiske zich met mijn getob vermengden. Plots werd me iets duidelijk. We zitten met een heldenprobleem.
‘Onze sympathieke vrienden’, het epitheton van de personages, zijn klassieke helden. Ze gaan de wildste avonturen aan. Altijd klaar om iemand te helpen. Indien nodig reizen ze daarvoor ver door ruimte en tijd. Maar wat drijft hen? De oude albums beginnen toch vooral vanuit persoonlijke baldadigheid (Wiske), adrenaline (Suske, voor hij Wiskes kleurloze aanhangsel werd), bevestigingsdrang (Lambik), furie over de veiligheid van het eigen gezin (Sidonia) of dubbelgespierd testosteron (Jerom, voor zijn make-over tot stille wijze).
Dit is de mix: een in principe gouden hart, een balorige onderbuik en een brein dat niet echt op het grote plaatje mikt. Dit is het soort van helden met wie de meeste volwassen Vlamingen zijn opgegroeid. ‘Maar goed,’ klonk in een andere zone in mijn brein, ‘maak maar eens een leuke kinderstrip met een groter plaatje en op basis van maatschappelijk ondersteunende structuren.’ Ik liet de strips en mijn gepeins los. Ik had werk te doen: mensen therapeutisch helpen.
Deus ex machina
Maar die avond, tijdens Het Journaal en De afspraak, kwam het allemaal weer terug. Daar had je Willy Vandersteen weer. Helemaal op het einde, met de coronamantra: ‘zorg voor elkaar’. Mooi, natuurlijk. Sympathiek. Maar ook telkens bevreemdend. De aanmaning klinkt even plots en even onbeduidend als een klassieke deus ex machina in de oude Suske en Wiskes: een personage oreert op het einde plots een variant op ‘bemint elkander’. Ik had die ochtend nog zulke varianten gelezen in De sprietatoom, De dolle musketiers en De kwakstralen. De zeemzoete uitsmijter heeft nauwelijks iets te maken met de verhalen die ze afsluiten en laten ook in de volgende episode geen spoor na. ‘Bemint elkander’ heeft er geen oorzaak en geen effect.
Net hetzelfde gevoel bekruipt me dus wanneer Martine Tanghe en Bart Schols ons indringend aansporen om voor elkaar te zorgen. Ook daar heeft de outro zo goed als niets te maken met het programma dat ze ermee afsluiten. Ja, de zorgsector is keihard aan het werken. Applaus. Maar we krijgen zelden duiding over hoe we dat ‘voor elkaar zorgen’ kunnen organiseren.
Het wankele weefsel
Hoe ontwikkel je een kostbaar weefsel dat structureel en effectief beter voor mensen zorgt? Wat moet er gebeuren met onze instituten en onze maatschappij om daarin beter te worden? Daarover zijn ideeën zat. Als die veel meer in primetime te horen zijn, leren we een ander soort heldendom kennen. Die van een gemeenschap die de voorwaarden voor een zorgende maatschappij onderzoekt, ermee experimenteert en ze in de praktijk brengt.
Hoe goedbedoeld en sympathiek ook, de uitsmijter ‘zorg voor elkaar’ spreekt alleen de individuele heldhaftigheid aan. Het bespeelt daarmee wezenlijk dezelfde snaar als de politieke gast die zonet kwam vertellen dat de post-coronamaatschappij opgebouwd zal moeten worden volgens het Enige Recept: saneren en harder werken. Tenzij je je een kaaimanrekening kunt veroorloven. Maar ik vermoed dat de goede sfeer in de studio discretie vereist daarover. Ieder voor de eigen portemonnee en een beetje voor de buren. Dat is de heldhaftigheid die de wereld zal redden! Zo klinkt ‘zorg voor elkaar’ al te vaak en al te akelig als: ‘Trek uw plan. We veranderen niets aan het wankele weefsel. Dat moet vanzelf gaan. Slaapwel.’ Knipoog. Einde. Sympathiek.